Afrikaans

edit

Noun

edit

hoede

  1. plural of hoed

Dutch

edit

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɦu.də/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: hoe‧de
  • Rhymes: -udə

Etymology 1

edit

From Middle Dutch hoede.

Noun

edit

hoede f (plural hoedes)

  1. heed, guard, alertness
    • 1877, H.A.M. Roelants, Geschiedenis van het Consulaat en het Keizerrijk:
      Hoe verder men trekt, hoe meer de krachtderarmees wordt verminderd door vermoeienis, verspreiding en de noodzakelijkheid om op zijn hoede te zijn.
      The further one marches, the more the armies' power decreases through fatigue, dispersion and the necessity to be on guard.
  2. protection, care, auspices
    • 1875, translation of The Lamplighter by Maria Susanna Cummins.
      Amalia gevoelde het gegronde van dit bezwaar; want hoewel jufvrouw Ellis gedurende hunne afwezigheid te huis zou blijven, wist zij dat deze vrouw, zelfs al mogt zij gewillig zijn om Geertrui onder haar hoede te nemen, een zeer ongeschikt persoon zou zijn om het meisje in den tijd harer eerste droefheid te troosten.
      Amalia understood this objection was justified; because even though miss Ellis would stay at home during their absence, she knew this woman, even if she would be willing to take Geertrui in her care, would be a very unsuitable person to comfort the girl during her initial mourning time.
  3. remit, scope of control
    René Stender legt uit welke zwembaden allemaal onder de hoede van de commissie vallen.
    René Stender explains which swimming pools are within the remit of the commission. – NEN, Zwembadnormen verhogen veiligheid (2013)
Derived terms
edit
edit

Etymology 2

edit

Verb

edit

hoede

  1. (dated or formal) singular present subjunctive of hoeden

Latin

edit

Noun

edit

hoede

  1. vocative singular of hoedus