digitalis
Uiterlijk
- di·gi·ta·lis
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘vingerhoedskruid’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | digitalis | digitalissen |
verkleinwoord | - | - |
- (bloemplanten) een geslacht Digitalis uit de weegbreefamilie (Plantaginaceae ). Het geslacht telt wereldwijd meer dan 22 twee- en meerjarige soorten
- (farmacologie) geneesmiddel voor hartziekten, bereid uit vingerhoedskruid
- Het woord digitalis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "digitalis" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "digitalis" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ digitalis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be